Ik weet nog goed hoe ik als kleuter over straat liep en over het klimrek klom, en dat ik me afvroeg wie er hoger was: God of Jezus. Bij gebrek aan diepgaande theologische kennis voerde ik een test uit op basis van de klank. “God” vond ik donker en machtig klinken, het straalde oerkracht uit. God moest wel heel hoog zijn. Maar Jezus danste daar weer licht overheen, dus die was misschien toch de hoogste van de twee. Zo liep ik en klom ik en proefde de twee namen.
De godsdienstige kennis van deze kleuter was toch al beperkt. Op kleuterschool De Rozeknop in Hilversum hoorde ik vertellen over een zekere Noach, van wie ik dacht dat hij een tuinman was, want we zongen een liedje over de hark van Noach.
Maar mijn kennis van God en de Bijbel groeide, en in het eerste jaar van de middelbare school – ik was even oud als Jezus toen die in de tempel in Jeruzalem de hogepriesters verbijsterde met zijn kennis – ontwikkelde ik mijn eerste eigen religieuze theorie. Ik projecteerde het verhaal van de zondeval op de evolutie en beredeneerde dat de zondeval stond voor de ontwikkeling van intelligentie bij de evolutie van aapmens tot mens. Dieren hebben geen morele keus, mensen wel. Zij kunnen dus kiezen hoe ze moeten handelen, ze hebben geproefd van de Boom van Kennis van Goed en Kwaad. Ze zijn nu ook veroordeeld om te kiezen en kunnen dus ook een moreel foute keus maken. Verloren onschuld.
Later hoorde ik dat mijn vroege theorie ook al door anderen is opgeschreven, maar ik had het toch helemaal zelf bedacht. Ik vind het nog steeds een interessant gezichtspunt. Alleen weet ik niet of het klopt, want de hogere diersoorten hebben karakter, persoonlijkheid: sommige exemplaren gaan veel socialer en altruïstischer met elkaar om dan andere. Daarin verschilt het ene exemplaar van het andere, en dat lijkt toch wel sterk op de morele keuzevrijheid die mensen hebben.
Volgende vraag: hoe zit het dan met solitair levende dieren, die eenzaam en onbegrepen hun weg door het leven gaan?
コメント